Het aantal burn-outs neemt niet spectaculair toe, er is eerder verwarring over de ernst en aard van de klachten. Dat stelt Wilmar Schaufeli, hoogleraar Arbeids- en Organisatiepsychologie aan Universiteit Utrecht, in het vaktijdschrift de Psycholoog. Hij prikt hierin een aantal mythes over burn-out door.
Toenemende aandacht burn-out
In de publieksmedia is de laatste tijd toenemend aandacht voor burn-out, waarmee volgens allerlei onderzoek 1 op de 7 mensen te maken heeft. Maar wanneer is er nou werkelijk sprake van deze werkgerelateerde aandoening van extreme vermoeidheid? Volgens hoogleraar Schaufeli zijn er veel mythes rondom burn-out. Er wordt ‘van alles en nog wat over beweerd’ en er is ‘veel onderzoek en weinig antwoorden’.
Ernst van de klachten
In zijn artikel Feiten en fictie over burn-out ontrafelt hij wat er wel en wat er niet klopt. ‘Er zijn veel verhandelingen geschreven over wat een burn-out is en meestal wordt er geconstateerd dat de geleerden het er niet over eens zijn. Op de keper beschouwd klopt dat ook, want zoals gebruikelijk in de psychologie bestaan er ook over burn-out verschillende opvattingen. Wel is er overeenstemming dat het om een mentale uitputtingstoestand gaat.’
Het debat gaat volgens hem vooral over de ernst en de aard van de klachten – die zijn enerzijds tamelijk mild waarvan men niet noodzakelijkheid hoeft te verzuimen van het werk. Anderzijds gaat het een langdurige stoornis die het onmogelijk maakt om te werken – dit verschil leidt tot de nodige verwarring. ‘De achterliggende gedachte is dat burn-out klachten tot een échte burn-out en daarmee tot een arbeidsuitval leiden.’
Aangezien volgens hem objectieve manieren om burn-out vast te stellen tot nu toe niet bruikbaar zijn gebleken, pleit hij ervoor dat behandelaars en onderzoekers op dezelfde manier burn-out gaan meten. In dit interessante artikel behandelt hij ondermeer het concept burn-out, de historische en maatschappelijke achtergrond ervan, de diagnostiek en de interventies.
Bron: Psynip